De kans op een ernstig verloop of op complicaties is bij rodehond erg gering. Toch wordt er in een aantal westerse landen van rijkswege iedereen ingeënt tegen deze ziekte omdat het doormaken ervan in het begin van de zwangerschap tot ernstige aangeboren afwijkingen van het kind zou kunnen leiden. Zo kan een ongeboren kind oogafwijkingen ontwikkelen zoals onder andere zoals grijze staar en glaucoom, welke een verminderd gezichtsvermogen of blindheid tot gevolg kunnen hebben.
Verder kan een ongeboren kind schade oplopen aan het gehoor en dus doof worden ten gevolge van een beschadigde gehoorzenuw. Dit is de zenuw die informatie vanuit het oor over dient te brengen naar de hersenen. Maar ook afwijkingen aan het hartje van de ongeboren vrucht kunnen ontstaan als gevolg van een rodehondbesmetting bij de moeder. Het kindje kan dan te maken krijgen met bijvoorbeeld een open ductus arteriosus en een vernauwde longslagader.
Om aangeboren afwijkingen te kunnen voorkomen worden vaak meisjes op hun elfde jaar gevaccineerd. Vrouwen met een kinderwens die niet zijn ingeënt kunnen het best dit alsnog doen. Met dergelijke maatregelen is rodehond echter niet geheel uitgeroeid. Dit heeft te maken met mensen die na het ontvangen van een vaccinatie nog altijd geen antistoffen produceren en dus onbeschermd zijn. Verder missen bepaalde meisjes, om wat voor reden dan ook, de vaccinatie en jongens worden helemaal niet ingeënt. Daardoor blijven er zoveel niet-immune mensen bestaan dat het voortleven van de veroorzaker van rodehond mogelijk blijft. Beter is het om alle kinderen, zowel jongens als meisjes, als baby in te enten. Hiermee wordt het percentage niet-vatbare individuen zo hoog dat het virus zich niet langer kan handhaven.