De* latentietijd tussen het roken en het ontwikkelen van de longkanker is gemiddeld twintig tot dertig jaar. Op die manier is de daling van de sterfte aan longkanker bij mannen die men vandaag de dag waar kan nemen met name het gevolg van de daling in het roken welke tientallen jaren geleden in is gezet.
Eveneens de duur van de blootstelling is hierbij belangrijk. Zo lijkt de duur van het roken een grotere kans op het krijgen van longkanker te geven dan het aantal sigaretten die men heeft gerookt. De kans neemt echter weer af op het moment dat de blootstelling wordt weggenomen (met andere woorden wanneer men stopt met roken).
Passief roken betekent de rook van sigaretten inademen van andermans sigaretten. Wellicht verhoogt het inademen van de rook van andere personen eveneens de kans op longkanker. Personen die zelf niet roken maar van tijd tot tijd bloot worden gesteld aan passief roken hebben naar alle waarschijnlijkheid een twintig tot dertig procent hoger risico om longkanker te krijgen dan mensen die niet roken en evenmin passief roken.
Als gevolg van de blootstelling aan asbest kan er een kwaadaardige tumor van het borstvlies, mesothelioom, ontstaan. Het risico op het ontstaan van deze vorm van kanker hangt af van de duur van de blootstelling aan de asbestvezels; naarmate de blootstelling aan deze vezels groter is, neemt ook de kans om borstvlieskanker te krijgen, toe. De ernst van de ziekte is echter van de mate van blootstelling afhankelijk.