Een gering zelfrespect ligt vaak ten grondslag aan agorafobie. De patiënt durft niet onder andere mensen te komen, krijgt angstaanvallen, wordt misselijk, duizelig, krijgt hartkloppingen, wordt kortademig en het zweet breekt hem uit. Bepaalde genetische mutaties kunnen de kans op ontwikkelen van angststoornissen verhogen. Heel veel is er nog niet over bekend, maar wel blijkt dat een aantal specifieke genetische mutaties gekoppeld zijn aan angststoornissen. Sommige mensen die aan deze fobie lijden, kunnen slecht ruimtes inschatten en hebben een verzwakt evenwichtssysteem. Ze raken gedesoriënteerd in drukke ruimtes.
Traumatische ervaringen kunnen ook ten grondslag liggen aan agorafobie. Dit kunnen ervaringen zijn uit de jeugd, een slechte relatie met een partner, gebeurtenissen in het werk, alcohol en/of drugsmisbruik. Opmerkelijk is dat agorafobie vaker wordt aangetroffen bij mensen die een scheiding achter de rug hebben of hun partner verloren hebben. De psychologische impact van zulke situaties is groot en mensen die vatbaar zijn voor agorafobie zullen eerder de nadelige gevolgen ondervinden.
Bepaalde medicijnen en stoffen kunnen bij langdurig gebruik ook van invloed zijn. Daarbij moet gedacht worden aan kalmerende medicijnen en slaapmiddelen zoals benzodiazepinen. Gebleken is dat als de afhankelijkheid aan benzodiazepinen is behandeld de agorafobie symptomen uiteindelijk verbeteren. Deskundigen weten weliswaar niet helemaal zeker wat de exacte oorzaken zijn van agorafobie, maar de meeste denken wel dat er fysieke en/of psychologische factoren een rol spelen.
Medicijnen kunnen de angstaanvallen verminderen, maar dit is van korte duur. Therapie is noodzakelijk om de fobie te behandelen.