Het grootste deel van mensen, welke zijn besmet met het hepatitis C virus vertonen echter geen enkel symptoom. De enige wijze om te weten te kunnen komen of men besmet is met het hepatitis C virus, of dat men besmet is geweest in het verleden en hiervan reeds hersteld is, of dat men chronisch besmet is, is om in het ziekenhuis een test uit te laten voeren op de aanwezigheid van het hepatitis C virus.
De incubatietijd (dit is de tijd welke verloopt tussen de besmetting en de eerste verschijnselen) van hepatitis C bedraagt tussen de vijftien en de honderdvijftig dagen. Eén tot drie weken na de besmetting kan het hepatitis C virus in het bloed worden opgespoord met de PCR-techniek. Antistoffen tegen het hepatitis C virus kunnen na twee maanden worden opgespoord.
Na de infectie maakt elke patiënt een acute hepatitis of een ontsteking van de lever door. In acht op de tien gevallen verloopt de ziekte echter volledig onopgemerkt. De rest van de patiënten voelt zich lusteloos, moe en verlies lichaamsgewicht. Geelzucht komt enkel bij vijf op de duizend patiënten met hepatitis C voor.
Twee op de tien patiënten zal spontaan genzen en het virus zal dan ook uit het lichaam verdwijnen. Acht op de tien patiënten wordt echter chronisch drager van het hepatitis C virus. In een dergelijk stadium kan de infectie zowel mild, matig als ernstig verlopen. Matige en ernstige chronische hepatitis C kunnen naar cirrose, een aandoening van de lever waarbij het leverweefsel onherstelbaar wordt beschadigd, evolueren.