Men* onderscheidt hierin: de expressieve communicatie (het uiten) en de receptieve communicatie (het begrijpen). Voor allebei de soorten geldt dat voor autisten de techniek van de taal, ondermeer de woordenschat en de zinsopbouw, begrijpelijk is, maar dat de sociale aspecten van communicatie voor problemen zorgen. Daaraan ligt ten grondslag de problematiek van samenhang aanbrengen in de taal en het beperkte verplaatsings- en inlevingsvermogen.
In de praktijk betekent dit dat personen met autisme goed om kunnen gaan met alles wat letterlijk en concreet is. Problemen doen zich voor, op het moment dat de andere partij bijvoorbeeld een woordgrapje of sarcastische, spreekwoordelijke of emotioneel begrippen gebruikt.
Stereotiep gedrag of herhaling van handelingen komt ook vaak voor, voornamelijk in de kindertijd tot de leeftijd van drie jaar, zoals hoofdwiegen of fladderen met de handen. Met name personen met autisme en eveneens een verstandelijke handicap kunnen erg dwangmatig vasthouden aan sommige gewoontes. Afwijkingen in de verbeelding uiten zich reeds vroeg in de spelontwikkeling; er zit namelijk weinig variatie in. Autisten komen dikwijls niet verder dan het kopiƫren van het gedrag van anderen.
De stoornis binnen de sociale interactie is dikwijls het meest opvallende kenmerk van autisme. Mensen verwachten van elkaar een zekere vorm van socialiteit, zeker wanneer het om de opbouw van een relatie gaat, waarin eveneens wederkerigheid verwacht wordt. Voor autisten zijn dergelijke zaken vaak zeer lastig, omdat er voor sociale interacties geen duidelijke en vaste regels bestaan en zij dus weinig houvast hebben. Door hun probleem met empathie is het eveneens zeer lastig voor hen om zich in de gevoelens en gedachtengang van een ander te verplaatsen. Verder zijn autisten vaak erg slecht in het uitdrukken van hun eigengevoelens.