De* vitamine wordt dikwijls als antioxidant aan levensmiddelen toegevoeg. Het E-nummer, dat men op de ingrediƫntenlijst op de verpakking van een product aan kan treffen, van vitamine C is E300. De naam ascorbinezuur is afgeleid van A (dat niet betekent) en scorbus, een woord dat in de loop der tijd verbasterd werd tot scheurbuik. Vitamine C, is dus een zuur dat scheurbuik voorkomt. Van vitamine A afgeleide zouten heten ascorbaten
In de achttiende eeuw werd bekend dat voornamelijk citroensap een middel was om scheurbuik te voorkomen. Allereerst dacht men dat het zuur van een citroen scheurbuik zelfs voorkwam. Geneesheren uit die tijd gaven in bepaalde gevallen azijn tegen scheurbuik wat natuurlijk niet werkte. Vanaf het einde van de negentiende eeuw was men op zoek naar de zogenoemde antischeurbuikfactor. Verschillende soorten fruit en groente werden daarom onderzocht op de mate waarin deze de aandoening voorkomen konden. Inmiddels was eveneens bekend geworden dat de stoffen welke scheurbuik konden voorkomen reducerende eigenschappen bezaten. Vanaf 1920 werd bekend dat in de bijnieren oxiderende stoffen voorkomen. In 1928 ontdekte men een stof die de naam hexoruninezuur kreeg. Deze stof bleek hetzelfde te zijn als de reducerende stof in citroensap en was reeds langer bekend als vitamine C. Men kende toen echter de chemische structuur van de stof nog niet. In 1932 kreeg men aanwijzingen dat de stof het hexoruninezuur, weleens vitamine C kon zijn. In 1933 werd dit bevestigd
De Amerikaanse arts Frederick R. Klenner heeft halverwege de twintigste eeuw gepropageerd vitamine C als medicijn te gaan gebruiken bij een groot aantal ziekten door middel van een sterk verhoogde dosis. Tientallen grammen vitamine C op een dag door middel van injecties toedienen was dan ook geen uitzondering. Er is echter nooit vast komen te staan dat daardoor de kans op bijvoorbeeld virale infecties zou kunnen dalen.