Deze misselijkheid, waar de meeste vormen van chemotherapie zo berucht om waren, kan heden ten dage effectief worden bestreden met behulp van zogenaamde 5HT3 blokkerende middelen, zoals ondermeer granisetron, ondansetron en tropisetron. Cytostatica (de middelen die bij chemotherapie worden gebruikt) maken immers 5HT3 (serotonine) uit sommige cellen vrij en dergelijke middelen blokkeren het effect hiervan. Door het toevoegen van een corticosteroid zal het effect verder worden versterkt.
Ongeveer vier van de vijf kankerpatiënten welke worden behandeld met behulp van cisplatine bevattende chemotherapie (vaak zes kuren) krijgen in de loop van deze behandeling een toenemend last van misselijkheid en braken. Dit kan leiden tot het vroegtijdig afbreken van de therapie bij deze kankerpatiënten. Door vanaf het begin van de chemotherapie in het ziekenhuis een speciaal medicijn toe te voegen aan de al bestaande middelen tegen misselijkheid en braken, blijkt de kans op braken in de loop van de zes kuren haast gehalveerd te kunnen worden. Deze stof zorgt er voornamelijk voor dat de patiënt ook de dagen na de chemotherapie beschermd zal blijven tegen deze vervelende bijwerking.
Bij zo’n één op de vijf patiënten die een chemotherapie moeten ondergaan zijn deze bijwerkingen zo ernstig dat zij op een zeker ogenblik weer op moeten worden genomen in het ziekenhuis. Extra opnamedagen dan ook vaak daarvan het logische gevolg. Door het toedienen van het vrij nieuwe medicijn kan dus eveneens het aantal dagen dat een patiënt in een ziekenhuis zal moeten liggen worden verminderd. Dit betekent een niet te verwaarlozen vermindering van de belasting van de behandelkosten. Het voorkomen van bijwerkingen heeft verder een belangrijk effect op de kwaliteit van leven evenals de motivatie van een patiënt met kanker om alle geplande kuren te kunnen volbrengen.