Veel mensen die af willen vallen zullen in eerste instantie afgaan op een Body Mass Index (BMI) maar wanneer iemand veel sport kan een dergelijke berekening minder betrouwbaar worden door de opbouw van meer spiermassa. Dit spierweefsel is echter zwaarder dan vetweefsel en zal daardoor de uitkomst van de BMI doen afwijken. Bovendien kan het van sport tot sport sterk wisselen wat een ideaal percentage aan lichaamsvet is. Een te laag vetpercentage van een lichaam is echter in geen geval een goede zaak omdat dit gezondheidsklachten met zich mee kan brengen.
Voor het berekenen van het vetpercentage wordt de volgende berekening gehanteerd: gewicht = vetmassa (onderhuids vet en inwendig vet) + vetvrije massa (spieren en botten).
Het vetpercentage kan men vandaag de dag op een eenvoudige wijze schatten door een huidplooi te nemen en daarvan het gehalte aan vet te meten. Een dergelijke meting wordt doorgaans door een arts of een deskundige op het gebied van bewegen gedaan hoewel er ook steeds meer sportscholen en fitnesscentra beschikken over dit soort meetapparaatjes. Een dergelijk meting is niet alleen snel uit te voeren maar ook volkomen pijnloos. De gegevens die tijdens de meting worden verkregen worden doorgestuurd naar een computer die deze omzet in een waarde die het percentage lichaamsvet aangeeft.
Een ander manier van het vetpercentage meten van een lichaam gebeurt door middel van een elektronische weegschaal. Deze weegschaal berekend dan het percentage vet dat zich het lichaam zou bevinden. Door veel mensen wordt een dergelijke methode als minder betrouwbaar beschouwd omdat een weegschaal geen onderscheid kan maken tussen vet en het andere lichaamsweefsel. Desondanks worden er steeds meer elektronische weegschalen met zo’n functie op de markt gebracht.