Deze aspecten zijn: een zekere mate van aanleg en erfelijkheid, een goed- of kwaadaardige aandoening aan de borts die men in het verleden heeft gehad en hormonen. Volgens een aantal wetenschappelijke studies zouden eveneens bepaalde andere zaken een negatieve invloed uit kunnen oefenen op het krijgen van borstkanker. Hierbij kan men onder andere denken aan het lichaamsgewicht, de voeding die men gebruikt, de mate van lichaamsbeweging, het gebruimk van alcoholische drank en roken.
Maar van tijd tot tijd verschijnen er in diverse media eveneens berichten met daarin aspecten genoemd ie nog wetenschappelijk onderbouwd zijn zoals bijvoorbeeld: het gebruik van deodorant, middelen tegen zonnebrand, het dragen van beugelbeha’s, de persoonlijkheid van een vrouw en het hebben van een dicht borstklierweefsel.
Bij vijf tot tien procent van alle vrouwen welke borstkanker krijgen speelt erfelijkheid een zekere rol. Het gaat om zo’n 650 vrouwen op jaarbasis. De volgende aspecten kunnen erop duiden dat erfelijkheid betrokken is bij het ontstaan van borstkanker: de ziekte ontwikkelen op een leeftijd jonger dan veertig jaar, familieleden die lijden of hebben geleden aan borst- of eierstokkanker, een mannelijk familielid die lijdt of heeft geleden aan borstkanker en borstkanker in allebei de borsten, zelfs wanneer de ziekte niet voorkomt in de familie. Wanneer één van dergelijke aspecten in een individuele situatie voorkomt dan is het in alle gevallen aan te bevelen om via de huisarts een erfelijkheidsonderzoek aan te vragen.
Vrouwen welke reeds een keer borstkanker gehad hebben, hebben een drie- tot viermaal verhoogd risico op kanker in de andere borst. Bij 15 tot 20 procent van de vrouwen, welke genezen zijn van borstkanker, ontstaat binnen twintig jaar voor een tweede maal borstkanker. Goedaardige borstaandoeningen verhogen de kans op een kwaadaardige aandoening met een factor twee tot drie.