Een fotovoltaïsch zonnepaneel is uit een groot aantal afzonderlijke zonnecellen opgebouwd. Deze cellen bestaan op hun beurt weer uit een tweetal lagen (dikwijls gebruikt men hiervoor de stof silicium) waartussen een elektrische stroom zal ontstaan op het ogenblik dat het licht van de zon hierop valt. De elektrische spanning (dit is een gelijkstroom) kan men in één of meerdere accu’s opslaan of met behulp van een inverter (dit is een omvormer) omzetten in een bruikbare vorm van elektriciteit. Dit betekent dat er een wisselstroom van 230 Volt wordt gegenereerd die hetzelfde is als de spanning die men van het openbare lichtnet in ons land kan betrekken. Op die manier is men in staat om de opgewekte stroom ook daadwerkelijk te gaan benutten om elektrische apparaten mee te voeden maar dan wel op een schone en een duurzame wijze.
Een systeem dat de gegenereerde stroom in één of meer accu’s opslaat wordt als een netwerk autonoom systeem omschreven terwijl een systeem dat deze elektriciteit aan het openbare lichtnet (dus aan een energiebedrijf tegen een vergoeding) afstaat wordt een netwerk gekoppeld systeem genoemd. In de meeste gevallen wordt een netwerk gekoppeld systeem ingezet en alleen als het niet anders kan zoals bijvoorbeeld op locaties waar geen openbaar lichtnet voor handen is of waar het aanleggen van een dergelijk systeem te duur uit zal vallen zal een autonome systeem voor de fotovoltaïsche zonnepanelen ingezet gaan worden. Allebei deze systemen om zonne-energie mee op te kunnen wekken en op te slaan zijn niet alleen duurzaam maar eveneens schoon. Men zal er het milieu en het klimaat dus mee weten te ontzien en bovendien nog een heleboel energiekosten weten te besparen.