In 5 tot 10 procent van de patiënten die lijden aan de ziekte van Parkinson is de ziekte erfelijk. Momenteel zijn er zo’n zes genen bekend welke de ziekte van Parkinson tot gevolg kunnen hebben. Voor diagnostische doeleinden is vandaag de dag mutatieanalyse mogelijk van LRRK2, SNCA (PARK 1 of 4), Parkin (PARK2), PINK1, DJ-1(PARK7) en ATP13A2. Verder zijn er genen bekend welke de kans dat een persoon de ziekte krijgt, flink toe doen nemen. Over heel de wereld wordt bij 5 tot 20 procent van de patiënten die lijden aan de ziekte van Parkinson en een autosomaal dominante familieanamnese de LRRK2-mutatie gevonden. Deze mutatie komt eveneens voor bij 1 tot 2 procent van de personen die lijden aan de ziekte van Parkinson die tevens een negatieve familieanamnese hebben. Afhankelijk van welk gen een rol speelt, zal het verloop van de ziekte soms wat afwijken van de meest grote groep patiënten: erfelijke vormen beginnen veelal jonger en verlopen geleidelijker of juist wat sneller.
Bij een weer andere minderheid betreft het bepaalde gifstoffen. Mangaanvergiftiging is bijvoorbeeld één van de oorzaken en is eveneens erkend als een beroepsziekte. Maar eveneens geldt dit overige zware metalen, insecticides en koolmonoxidevergiftiging kunnen de ziekte van Parkinson tot gevolg hebben. Door een ongeval met vergiftigde heroïne is aan het licht gekomen dat de stof MPTP een vorm van de ziekte van Parkinson tot gevolg kan hebben. Deze stof wordt momenteel ingezet bij proeven op dieren om muizen een, op de ziekte van Parkinson lijkende, aandoening te laten krijgen.
Ondanks dat de ziekte van Parkinson eveneens bij sommige jongere mensen voorkomt, wordt het risico om de ziekte te krijgen bij het ouder worden alsmaar groter (de ziekte treft gemiddeld drie op de duizend personen terwijl van de mensen boven de zeventig dit bij 20 op de 1000 het geval is. Kortom: de ziekte van Parkinson kan mogelijk diverse oorzaken hebben.